Kastelen in gelderland bezoeken

Gelderland

Gelderland, een provincie die doordrenkt is van rijke geschiedenis en betoverende landschappen, herbergt een schat aan prachtige kastelen die getuigen van haar glorieuze verleden. Deze majestueuze bouwwerken, vaak omgeven door weelderige bossen, schilderachtige rivieren en uitgestrekte landgoederen, zijn een fascinerende reis terug in de tijd naar een periode van ridders, hofdames en middeleeuwse grandeur.

Een van de meest opvallende kastelen in Gelderland is het imposante Kasteel Doorwerth, gelegen aan de schilderachtige oever van de Rijn. Dit kasteel, dat dateert uit de 13e eeuw, heeft door de eeuwen heen talloze renovaties ondergaan en is nu een museum dat bezoekers meeneemt op een ontdekkingsreis door zijn geschiedenis. De gotische en renaissancistische architectuur van het kasteel is adembenemend, en het omringende park biedt een vredige omgeving om te verkennen.

Een ander juweeltje in Gelderland is Kasteel Hernen, een goed bewaard gebleven middeleeuws kasteel dat lijkt te zijn rechtstreeks uit een sprookjesboek te zijn getrokken. Dit bakstenen kasteel met zijn vierkante torens en slotgracht biedt een onvergetelijk beeld van het middeleeuwse leven in Nederland.

In de buurt van Apeldoorn rijst het majestueuze Paleis Het Loo op, dat ooit de zomerresidentie was van de Nederlandse koninklijke familie. Dit barokke paleis is omgeven door prachtige tuinen en heeft een rijke geschiedenis die teruggaat tot de 17e eeuw. Het is nu een museum dat bezoekers de kans biedt om het koninklijke leven van weleer te ervaren.

Het pittoreske Kasteel Rosendael in Rozendaal is beroemd om zijn unieke en uitgestrekte tuinen, inclusief de bedriegertjes, een historische fontein die bezoekers vaak verrast met onverwachte waterstralen. Het kasteel zelf, met zijn sierlijke kamers en kunstcollecties, is ook zeker een bezoek waard.

Kortom, Gelderland is een provincie die doordrenkt is van de charme en pracht van kastelen die de tand des tijds hebben doorstaan. Deze architectonische schatten bieden niet alleen een kijkje in het verleden, maar ook een kans om te genieten van de natuurlijke schoonheid en cultuur van deze betoverende regio in Nederland. Een bezoek aan de kastelen van Gelderland is een onvergetelijke reis door de geschiedenis en een viering van de rijke erfenis van dit prachtige deel van Nederland.

Kastelen in Gelderland

Kastelen in alle soorten en maten.

De middeleeuwse burchten en adellijke huizen zijn nauw verbonden met de Gelderse geschiedenis en met de ontwikkeling van het landschap. De provincie kent veel verschillende landschappen, met onder meer het laaggelegen rivierengebied, de hogere zandgronden en de heuvels van de Veluwe en het Rijk van Nijmegen. Ook in de vorm en ontwikkeling van de kastelen is er een grote verscheidenheid. Zo werden in het oosten van de provincie verschillende mottekastelen gesticht, onder meer in Rijk van Nijmegen en in het Montferland, met de gelijknamige burchtheuvel bij ’s-Heerenberg. Op de Veluwe en aan de Veluwezoom zijn uit de vroege middeleeuwen ringwalburgen bewaard, zoals de Hunneschans bij het Uddelermeer. In het rivierengebied werden onder meer zaaltorenkastelen gesticht, die later vaak uitgroeiden tot grotere complexen. Kasteel Hernen is op een dergelijke manier vanuit een versterkte woontoren ontstaan. Het Maarten van Rossumhuis in Zaltbommel is een van de Gelderse stadskastelen.

Veel van de grote, bekende kastelen in Gelderland zijn tegenwoordig in bezit van de Stichting Geldersch Landschap & Kasteelen. Daarbij zijn indrukwekkende middeleeuwse burchten zoals Ammersoyen bij Ammerzoden, maar ook versterkte adellijke huizen en kastelen die na de middeleeuwen zijn omgevormd tot buitenplaatsen, zoals het huis Verwolde bij Laren.

Graven, hertogen en heren

Voor wie werden de Gelderse kastelen gebouwd? In de eerste plaats waren er de graven en – vanaf 1339 – hertogen van Gelre. De Gelderse graven hadden hun oorspronkelijke machtsgebied in het zogenoemde Overkwartier of het Kwartier van Roermond, dat Noord-Limburg en het aangrenzende gebied in het huidige Duitsland omvatte. Geleidelijk breidden zij hun bezittingen uit en daarbij kwam de nadruk meer te liggen op de kwartieren van Nijmegen, Zutphen en Arnhem, ook wel de Nederkwartieren genoemd. De graven bezaten in de verschillende delen van hun land burchten, die als militair steunpunt en administratief centrum dienden, en waar zij tijdelijk konden verblijven tijdens hun rondreizen. Kasteel Rosendael – nu vooral bekend om het park met de achttiende-eeuwse ‘bedriegertjes’ – was een van die burchten.

In het Gelderse machtsgebied lagen ook heerlijkheden en landgoederen die buiten het directe gezag van de graven en hertogen vielen. De heren en grondeigenaren die hier woonden, bezaten versterkte huizen. Veel van hen droegen in de loop van de dertiende of aan het begin van de veertiende eeuw hun burchten op aan de graaf, waarna zij die in leen terug ontvingen. Dit soort ‘opdrachten’ was een uitvloeisel van de toegenomen macht van de graven, en op deze wijze wisten zij lokale machthebbers aan zich te binden. Deze machthebbers behoorden tot de grotere groep van edelen die de graaf met raad en daad bij het beheer van zijn land bijstonden.

Om tot deze groep te behoren was een ridderlijke levenswijze noodzakelijk. Dit bekende onder meer dat je niet met handwerk je brood verdiende, maar anderen voor je kon laten werken en dat je in staat moest zijn een paard en harnas te kopen en te onderhouden. Verder moest je een eigen wapenschild hebben en het bezit van een eigen (versterkt) huis op het platteland vormde een afspiegeling van de status die je in de eigen woonomgeving had verworven. In de loop van de veertiende eeuw nam het aantal adellijke huizen zo sterk toe, dat er uiteindelijk in bijna ieder dorp wel ten minste één was. Begin vijftiende eeuw duikt in de bronnen voor het eerst de term ‘ridderschap’ op, als een duidelijk afgebakende groep, een aparte stand. Deze ging – naast de vertegenwoordiging van de steden – een belangrijke rol spelen in het bestuur van de Gelderse kwartieren. Het bezit van een kasteel of huis was van groot belang voor het aanzien van de ridders en veelal noemde men zich naar zijn bezit. Dit zien we in namen als Van der Borch tot Verwolde en Van Heeckeren van Kell.

Kasteel en landschap

Kastelen vormden vaak het centrum van een machtsgebied, zoals een heerlijkheid, een graafschap of een hertogdom. Waar een kasteel binnen zo’n gebied werd gebouwd, werd bepaald door verschillende factoren. Veel burchten en versterkte huizen zijn gesticht langs beken en rivieren. Dit geldt voor het Gelderse rivierengebied, maar ook voor de Achterhoek en de Veluwe. Water was belangrijk voor de verdediging – om de slotgracht op peil te houden – en het werd op de hellingen van de Veluwe en de Achterhoek ook gebruikt om molens aan te drijven. De gerestaureerde watermolen van het huis Hackfort is daarvan een goed voorbeeld. Verder waren rivieren de belangrijkste transportwegen in de middeleeuwen en kon men er tol heffen. Bij Lobith en Tiel werden daarom grafelijke tolburchten gebouwd.

Waar een kasteel werd gesticht, werd vooral bepaald door de functie. Er waren kastelen die voortkwamen uit ontginningsboerderijen en overwegend een economische functie hadden. Dit soort complexen is te vinden in gebieden met goede landbouwgrond. Jachtsloten werden in bosrijke streken gesticht, onder meer in de beekdalen aan de randen van de Veluwe. Het Oude Loo was van oorsprong een jachtslot en ook de kastelen Rosendael en Staverden werden als uitvalsbasis voor jachtpartijen gebruikt. De ligging van grenskastelen van de graven en later hertogen van Gelre werd door weer andere factoren bepaald. Ze lagen op goed verdedigbare plaatsen, zoals hoogten in moerassen, en waar belangrijke verkeers- en handelsroutes grenzen kruisten. Het kasteel van Bredevoort – de plaats is nu bekend als ‘boekenstad’ – lag op zo’n strategisch punt.

Defensie en bewoning

De bouwkundige ontwikkeling van kastelen werd vooral bepaald door de eisen en wensen op het gebied van defensie en bewoning. Kastelen hadden – afhankelijk van de sociale positie van de eigenaar – ook een representatieve functie en verder waren de middelen die ter beschikking stonden medebepalend voor de toepassing van vernieuwingen. De hertog van Gelre had kastelen waarbij in de middeleeuwen de defensieve aspecten een veel grotere rol speelden dan bij de huizen van de lage adel. Overigens was het recht om een kasteel te bouwen tot in de zestiende eeuw voorbehouden aan de landsheer. Hij gaf edelen toestemming om hun huizen te versterken.

De oudste kastelen in Gelderland zijn ringwalburgen en motteburchten. Walburgen zijn omgeven door ovale tot hoefijzervormige aarden wallen met grachten. Op deze wallen stonden houten palissaden – ‘muren’ van naast elkaar geplaatste palen. Binnen deze aardwerken werd al dan niet permanent gewoond. Een fraai voorbeeld van een vroegmiddeleeuwse hoefijzervormige walburg is de Hunneschans op landgoed de Duno bij Doorwerth. De wal is hier onderbroken langs de steile helling van de stuwwal.

Rond het jaar 1000 werden in Noordwest-Europa de eerste motteversterkingen gebouwd. Een mottekasteel had een kunstmatige heuvel met een gracht en veelal ook een tweede, al dan niet opgehoogd omgracht terrein. Op de hoofdburcht stond bij de vroegste motteversterkingen nog een houten toren, maar later werd in steen gebouwd. Het tweede terrein, de voorburcht, bevatte woningen van dienaren, schuren en stallen. Met een oppervlak van 90 bij 60 meter en een hoogte van 12 tot 20 meter is de motte Montferland bij Zeddam een van de grootste versterkingen in zijn soort. Mottes werden later soms afgevlakt om plaats te bieden aan meer en grotere bebouwing. Zo ontstonden de veelhoekige kastelen Waardenburg en Huis Berg en het ronde kasteel Batenburg. Deze ontwikkeling kwam op gang nadat baksteen aan het begin van de dertiende eeuw als goedkoop bouwmateriaal beschikbaar was gekomen. Het was vooral de hoge adel die op deze wijze zijn oude burchten liet ‘verstenen’.

De lage adel liet vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw meestal woontorens of zaaltorens bouwen. Woontorens zijn vrijstaande, omgrachte gebouwen met drie of vier woonniveaus boven elkaar. In rustige perioden woonde men doorgaans in een ruimer huis op de voorburcht. Gebruikelijker waren de zogeheten zaaltorens, rechthoekige gebouwen met een of meer afgescheiden nevenruimten. Kasteel Nijenbeek aan de IJssel bij Voorst – tegenwoordig een ruïne – is hiervan een voorbeeld.

Na de kastelen op basis van afgevlakte mottes verschenen bij de hoge adel nieuwe typen, zoals het vierkante of rechthoekige kasteel. In de Nederlanden werd dit type naar Franse en Engelse voorbeelden aan het einde van de dertiende eeuw ingevoerd. De Gelderse landsheren, die met het verkrijgen van de hertogentitel in 1339 sterk in aanzien waren gestegen, pasten na 1350 de vierkante of rechthoekige plattegrond toe bij kastelen als het Tolhuis in Lobith, Grunsvoort, Rosendael en de Dikke Tinne in Hattem. Een van de meest imposante vierkante kastelen is Ammersoyen, een forse burcht met ronde hoektorens.

In de vijftiende eeuw nam de kracht van het geschut sterk toe en werd het steeds moeilijker kastelen te bouwen die een aanval konden weerstaan. Steeds meer edelen gaven de ‘wapenwedloop’ op en lieten hun huizen nog slechts een quasidefensief uiterlijk geven. Wel hield men vast aan grachten, poorten en ophaalbruggen. Vanaf die tijd werden huizen met één, twee of drie vleugels gebouwd. Een traptoren in de binnenhoek van twee vleugels gaf toegang tot de verschillende verdiepingen. Midden zestiende eeuw ontstonden veel L-vormige huizen, waarvan het huis Vorden een goed bewaard voorbeeld is. Er werden ook nog steeds vierkante en rechthoekige kastelen met hoektorens gebouwd, zoals Biljoen in Velp (1530) en de Cannenburch in Vaassen (circa 1540-1560), die een middeleeuwse voorganger heeft gehad. Opdrachtgever Cannenburch was Maarten van Rossem, de veldheer die niet alleen bekend is om zijn krijgsdaden, maar ook omdat hij de renaissancestijl introduceerde in Gelderland. Het kasteel in Vaassen getuigt daarvan met nog enigszins onbeholpen uitgevoerde ornamenten aan de voortoren.

Na de middeleeuwen

Wat is er over van de middeleeuwse kastelen in Gelderland? In de vijftiende en zestiende eeuw verloren de meeste Gelderse kastelen hun defensieve functie. Slechts enkele kastelen bleven langer in militair gebruik, zoals slot Loevestein, dat deel werd van een vesting in de (Nieuwe) Hollandse Waterlinie. Veel kastelen werden gemoderniseerd en aangepast aan nieuwe eisen van wooncomfort. Grotere vensters lieten meer licht toe en nieuwe interieurs brachten meer comfort. Verschillende burchten werden grotendeels of geheel afgebroken en al dan niet vervangen door landhuizen of buitenplaatsen. Soms lijkt er op het eerste gezicht weinig over van het oude, versterkte huis, maar blijkt er bij nader onderzoek nog verrassend veel bewaard gebleven. Zo bevat het zeventiende-eeuwse huis Middachten nog een middeleeuwse kern. Waar nu de centrale hal met het imposante trappenhuis ligt, was ooit de binnenplaats van het kasteel.

Vanaf de negentiende eeuw zijn verschillende Gelderse kastelen gerestaureerd of geconsolideerd. De stichtingen Het Geldersch Landschap en Vrienden der Geldersche Kasteelen, respectievelijk opgericht in 1929 en 1940, speelden bij het behoud van de gebouwen en hun omringende aanleg een belangrijke rol. Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakten veel van de nog overgebleven middeleeuwse kastelen zwaar beschadigd en de beide stichtingen fungeerden in de naoorlogse jaren als een vangnet voor in hun voortbestaan bedreigde kastelen. Van de grote restauraties die werden uitgevoerd, spreekt die van kasteel Doorwerth misschien wel het meest tot de verbeelding. Het in 1915 door Vereniging ‘De Doorwerth’ gerestaureerde complex werd in 1944 grotendeels verwoest. Aan de naoorlogse restauratie werd 37 jaar gewerkt, eerst door ‘De Doorwerth’ en vanaf 1956 onder leiding van Geldersche Kasteelen. In 2005 werd ook het herstel van kasteel Nederhemert voltooid, dat jarenlang werd gezien als het laatste grote oorlogsschadegeval onder de Nederlandse kastelen. Dit was een belangrijke mijlpaal in de geschiedenis van de organisaties die sinds 2013 voortgaan onder de naam Stichting Geldersch Landschap & Kastelen.


Leuke landgoedspullen